‘Een goed functionerend gezondheidssysteem bereikt mensen waar ze zijn – op het juiste moment, op de juiste manier,’ zei Amanda Banda tijdens het eerste Global Health Café, een bijeenkomst van ViceVersa in samenwerking met Wemos en andere maatschappelijke organisaties. Eerder op de dag spraken we Amanda op het Wemos-kantoor.
Amanda vloog rechtstreeks vanuit Dublin, waar ze deelnam aan de vierde WHO-bijeenkomst over zorgpersoneel. Vanuit Amsterdam gaat ze door naar Maputo, Mozambique voor haar volgende afspraken met maatschappelijke organisaties die ze ondersteunt in hun pleitbezorging voor gezondheidsfinanciering. Haar drukke schema is tellend voor haar werk als pleitbezorgerscoördinator voor de Afrikaanse regio bij Artsen Zonder Grenzen (AZG).
Sinds de enkele jaren is Johannesburg Amanda’s standplaats van waaruit ze urgente mondiale gezondheidsproblemen aanpakt, zoals het zorgpersoneelstekort en zwakke gezondheidssystemen in Afrikaanse landen. Tien jaar geleden richtte zij in haar thuisland Malawi een centrum op voor pleitbezorging op het gebied van gezondheidssystemen, samen met Wemos-directeur Mariëlle Bemelmans, die toen ook voor AZG werkte.
Over haar belangrijkste prioriteiten twijfelt ze niet: er moeten meer en beter opgeleide gezondheidswerkers komen en ze moeten een fatsoenlijk salaris ontvangen. Het is ook nodig om ze beter te verdelen, zodat ook mensen op het platteland – nog steeds het merendeel van de Afrikaanse bevolking – toegang hebben tot zorg.
Maar het is juist in de gemeenschappen dat ze leert waar de werkelijke problemen liggen, zegt Amanda. Waar ze ook naartoe reist, ze brengt altijd een bezoek aan plattelandsgemeenschappen, waar ze met bewoners praat over zorgpersoneel en patiënten. ‘Het is mijn manier om te begrijpen waar de behoefte het grootst is,’ zegt ze.
Zou je een voorbeeld kunnen geven van wat je op het platteland hebt geleerd?
‘Een geneeskundestudent uit een arme, rurale regio in Malawi vertelde mij over zijn motivatie om in een plattelandsgemeenschap te gaan werken. ‘Het keerpunt kwam toen mijn zus stierf terwijl ze in de rij stond bij het gezondheidscentrum. We hadden al drie uur gelopen: om zeven uur kwamen we aan, om twee uur ’s middags stierf ze voor mijn ogen. Vanwege de lange wachtrij – door een tekort aan personeel – had ze nog geen hulpverlener kunnen zien. Als er genoeg zorgverleners waren geweest, had ze misschien wel op tijd hulp kunnen krijgen, en had ze alsnog gered kunnen worden,’ zei hij.’
Wat moeten overheden dan doen om de situatie te veranderen?
‘Het spreekt voor zich dat regeringen, evenals donoren, meer in gezondheidssystemen zouden moeten investeren. Internationale financiering is niet genoeg, en het beetje geld dat er wel is, gaat naar geoormerkte projecten. De meeste regeringen hebben geen middelen om gezondheidssystemen te versterken en in de enkele gevallen waarbij regeringen het zich wel kunnen veroorloven om meer te doen, hebben ze de wil niet om hun gezondheidsuitgaven op te schroeven. Hun handen zijn gebonden; ondanks de vele vacatures kunnen ze de fiscale ruimte niet vergroten om meer personeel aan te nemen.’
Hoe verhouden de behoeftes van zorgpersoneel en patiënten zich tot elkaar? Zie je overeenkomsten?
‘Belangrijk is om alle kanten van het verhaal te begrijpen. Patiënten hebben behoefte aan kwaliteitszorg en (gemakkelijke) toegang tot medicijnen en diagnostiek. Ze verdienen het beste dat het systeem te bieden heeft. En zorgverleners willen vooral de ‘basisdingen’: goede leef- en werkomstandigheden, materiaal en diagnostiek om hun werk goed te kunnen uitvoeren. Vooral op het platteland is dit lastig. Om toegang tot kwaliteitszorg te verbeteren, moeten donoren en overheden de situatie bekijken vanuit de perspectieven van zowel de patiënt als het zorgpersoneel. Ondanks lange werktijden en burnouts, zijn veel zorgverleners nog steeds toegewijd. Ze willen levens redden en gemeenschappen dienen. Een verpleegster vertelde me: ‘Ik heb veel zorgverleners zien komen en gaan omdat de leefomstandigheden ondraaglijk zijn. Maar ik ben vaak verdrietig en vraag me af wie er achterblijft in het gezondheidscentrum om patiënten te behandelen wanneer de laatste zorgverlener vertrokken is.’
Dus zowel het zorgpersoneel als de patiënten vragen vooral om goede zorg in fatsoenlijke omstandigheden. Waar gaat het geld dat beschikbaar is dan naartoe?
‘Bij HIV/aidsprogramma’s zien we dat donoren met hun steun voorrang geven aan medicijnen en materiële goederen, en minder aan het bredere plaatje, het gezondheidssysteem. Vaak moeten overheden moeilijke keuzes maken met beperkte middelen van donoren. Dit betekent vaak: óf medicijnen kopen, óf investeren in het versterken van systeemonderdelen en gemeenschapsprogramma’s.’
‘Er zijn ook regeringen die steeds vaker hun oor laten hangen naar moderne, ‘sexy’ programma’s zoals seksuele en reproductieve gezondheid, waarbij de focus ligt op programma’s en activiteiten, zonder daarbij daadwerkelijk te investeren in het gezondheidssysteem. Tegelijkertijd veronderstellen ze wel een goed functionerend gezondheidssysteem. Dan kun je je maar blijven afvragen waar de resultaten blijven, ondanks alle investeringen.’
Hoe zit het met de rol van de internationale gemeenschap, de WHO?
‘Bij HIV/aids zijn de WHO-beleidsrichtlijnen duidelijk en zorgt de wetenschap voor de beste middelen. Maar de uitvoering van plannen is voor veel landen een grote uitdaging. Nationale begrotingen zijn vaak simpelweg niet voldoende om alle kosten te dekken die bij een gezondheidssysteem horen. En internationale donoren zijn nog steeds hard nodig om de implementatie te ondersteunen van het beste van wat de wetenschap heeft voortgebracht.’
‘De WHO bepaalt de agenda en biedt belangrijke richtlijnen, en internationale donoren hebben het geld om deze richtlijnen in de praktijk uit te voeren. Donoren zouden moeten samenwerken met de WHO en overheden.’
Reünie: oud-collega’s Amanda Banda en Wemos-directeur Mariëlle Bemelmans in Amsterdam.